Glauchau, Lichtensteiner Straße: De vroegste connectie van de familie May met Glauchau vindt al tussen 1818 en 1820 plaats, als Mays grootmoeder Johanne Christiane Vogel-Kretzschmar, wed. May (* 15 september 1780 , 19 september 1865, de sprookjesgrootmoeder) tijdelijk een baan als dienstmeisje en onderdak vindt bij - volgens Hans-Dieter Steinmetz (* 24 mei 1951) waarschijnlijk - Adolph Heinrich von Aurich (* 13 december 1797 , 14 september 1869), een oud-soldaat in de Schwarze Schar van Friedrich Wilhelm, Herzog von Braunschweig (* 9 oktober 1771 , 16 juni 1815), die o.a. in de Slag bij Quatre-Bras (16 juni 1815) en Waterloo (18 juni 1815) had gevochten. In »Mein Leben und Streben« noemt Karl May wel de functie (chef-boswachter), maar niet de naam van deze man. Het verblijf van zijn oma bij deze chef-boswachter moet ergens tussen ergens tussen 1818 (dood van haar eerste man, wevergezel Christian Friedrich May , * 2 december 1779 , 4 februari 1818) en de dood van haar moeder (Maria Rosine Kretzschmar-Bäumler , * 18 januari 1759 , 9 augustus 1820) plaatsgevonden hebben, toen von Aurich nog lang geen chef-boswachter was: hij bekleedde die functie pas van 1822 tot 21 juni 1823 in dienst van de heren von Schönburg-Hinterglauchau, na die datum (tot 31 mei 1826) van de heren von Schönburg-Forderglauchau en van 1 juni 1826 tot 30 juni 1836 wederom van de heren von Schönburg-Hinterglauchau. De goede man was geenszins welvarend, zoals Karl May schreef, en ook geen weduwnaar met een talrijke kinderschare, want hij trouwde pas op 21 oktober 1824 met een zekere Ernstine Lehmann (* 1803). Als deze identificatie klopt, moet het wel gaan om dit Forsthaus am Rümpfwald, waar von Aurich van juni 1823 tot juni 1826 woonde en dat in de twintigste eeuw door dit Tirools aandoende huis werd vervangen. Het staat op een kleine vier kilometer van het slotcomplex Forder- en Hinterglauchau, dus abseits wohnend is het enige wat min of meer klopt in Mays weergave van de feiten. © foto 2021 |